Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0100

Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/5250
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning en binnenplanse vrijstelling ten behoeve van royale woning. Toetsing van concrete, beoogde gebruik.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 07/5250 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 januari 2009 inzake [A] en [B], [C], [D], eisers, allen wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder, alsmede [X], partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghouder, te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 2 november 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 19 maart 2007 heeft verweerder aan vergunninghouder vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een woning met parkeerkelder op het perceel [adres] te [woonplaats]. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd. Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft zich gesteld als partij in het geding. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 11 december 2008. Eisers [A], [C] en [D] zijn aldaar verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Nauta, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, ambtenaar van de gemeente. Vergunninghouder is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Poels, voornoemd. 3. Overwegingen 3.1. Ingevolge artikel 9.5.1 van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, blijft de Woningwet zoals die gold vóór 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen voor dat tijdstip. Ingevolge artikel 9.1.7, tweede lid, van deze wet blijft het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Nu de aanvraag om bouwvergunning bij verweerder is ingekomen op 22 december 2006, volgt uit het vorenstaande dat op de beoordeling daarvan het vóór 1 juli 2008 geldende recht van toepassing is. 3.2. Het geschil betreft de bouw van een verhoudingsgewijs royaal woongebouw (genaamd: "[naam]") op een verhoudingsgewijs royaal perceel in de Nijmeegse villawijk "Kwakkenberg". De breedte van de voorgevel van het gebouw is ongeveer 39 m; de diepte bedraagt ongeveer 16 m. 3.3. Voor het bouwplan is door de welstandscommissie een positief welstandsadvies afgegeven, waarop verweerder zijn standpunt terzake heeft gebaseerd. Voor het oordeel dat de royale omvang van "[naam]" die volgens eisers buitenproportioneel is daarbij niet is betrokken, bieden de stukken geen aanknopingspunt, integendeel. Ook overigens is er geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder dit advies niet mocht volgen en dat hij zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwwerk aan redelijke eisen van welstand voldoet. Hetgeen eisers in dit verband hebben aangevoerd, treft derhalve geen doel. Dat het uiterlijk en de plaatsing van "[naam]" zowel op zichzelf als in verband met de omgeving niet aan ieders smaak voldoet, biedt geen grond voor rechterlijk ingrijpen. 3.4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Broersveld-Kwakkenberg 1971". Anders dan eisers hebben betoogd, doet de omstandigheid dat dit bestemmingsplan is verouderd en niet tijdig is herzien, noch de omstandigheid dat in procedure gebrachte herzieningen daarvan de eindstreep niet hebben gehaald, noch de door hen gestelde omstandigheid dat dit bestemmingsplan niet strookt met de recente planologische inzichten, aan de gelding daarvan af. Ofschoon hun ongenoegen daarover begrijpelijk is, is dat niet relevant. 3.5. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "vrijstaande eengezinshuizen in twee woonlagen". Ingevolge hoofdstuk II, categorie 1 en onder A, van de planvoorschriften, zijn de als zodanig in het plan aangegeven gronden bestemd voor de bouw van vrijstaande eengezinshuizen in maximaal twee woonlagen met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken en werken met dien verstande dat, voor zover hier van belang: a. de breedte van de woning minstens 7,50 m bedraagt; b. de breedte van het bouwperceel minstens 30 m bedraagt; c. de afstand van de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens aan de ene zijde minstens 8 m en aan de andere zijde minstens 14,50 m bedraagt; d. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30% van het perceelsgedeelte gelegen achter de bebouwingsgrens; e. ten behoeve van de vrije beroepen praktijkruimten mogen worden gebouwd. Het bouwplan is hetgeen ook niet is betwist niet in strijd met dit voorschrift, wat betreft de onderdelen a tot en met e. 3.6. Ingevolge hoofdstuk III (algemene bepalingen), eerste lid, van de planvoorschriften, moet de voorgevel van de bebouwing op de bebouwingsgrens worden opgericht, behoudens een verleende vrijstelling ingevolge het bepaalde in hoofdstuk V. Ingevolge hoofdstuk V, onder A, tweede lid, van de planvoorschriften, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor het oprichten van gebouwen op een zodanige afstand achter de bebouwingsgrens, dat achter de ruimten op de begane grond tot woning bestemd een onbebouwde en onoverdekte strook grond aanwezig is van ten minste 10 m. Het bouwplan is in strijd met eerstvermeld voorschrift, omdat de voorgevel ongeveer 45 m achter de bebouwingsgrens die aan de wegzijde van het perceel is gelegen is geprojecteerd. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft verweerder vrijstelling verleend als bedoeld in laatstvermeld voorschrift. Voor het oordeel dat dit voorschrift, gelezen in samenhang met de overige planvoorschriften, onvoldoende objectief is begrensd, is geen aanknopingspunt aanwezig. Het betoog van eisers dat dit voorschriften reeds om die reden niet mocht worden toegepast, treft derhalve geen doel. Aan de vereisten voor toepassing van de vrijstellingsbepaling is voldaan, nu achter de ruimten op de begane grond een onbebouwde en onoverdekte strook grond aanwezig is van meer dan 10 meter. Dat is ook niet betwist. In aanmerking genomen de royale omvang van het perceel en de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zowel wat betreft de omvang van de bebouwing als de plaatsing daarvan op het perceel, acht de rechtbank geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de in zoverre bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen besluiten. Het bestemmingsplan biedt immers de mogelijkheid tot oprichting van een nog veel omvangrijker bouwwerk op een voor één of meer eisers ongunstiger gelegen positie op het perceel, zonder dat daarvoor vrijstelling nodig is. Voorts valt niet in te zien dat verweerder bij zijn besluitvorming in zoverre niet heeft mogen betrekken dat de Kwakkenberg wordt gekarakteriseerd door woningen die niet in één lijn zijn opgericht maar verspringen ten opzichte van de straat, waardoor een gedifferentieerd beeld is ontstaan van woningen met grote en kleinere voortuinen, en waardoor het groene, vaak bosrijke karakter wordt ondersteund. Hetgeen eisers in dit verband hebben aangevoerd, treft derhalve geen doel. Ook overigens is voor zodanig oordeel ten aanzien van de door verweerder verrichte belangenafweging geen grond aanwezig, en treft hetgeen eisers dienaangaande hebben aangevoerd dus geen doel. Voor het oordeel dat de Flora- en faunawet aan het verlenen van de vrijstelling in de weg staat, zou eerst plaats kunnen zijn als op voorhand vaststaat dat hetgeen in die wet is bepaald de uitvoering van het bouwplan onmogelijk maakt. Daarvoor is geen enkel aanknopingspunt aanwezig. Indien al zou moeten worden aangenomen dat een ontheffing als bedoeld in die wet is vereist, dan staat op voorhand niet vast dat die in dit geval niet zou kunnen worden verleend. 3.7. Ook het betoog van eisers dat het door vergunninghouder met het bouwwerk beoogde gebruik in strijd is met de bestemming, treft geen doel. In dit verband dient naar volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 27 augustus 2008, www.rechtspraak.nl, LJN: BE9301 te worden beoordeeld of op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet. Is dat het geval, dan is dit op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren. De aspecten waarop eisers hebben gewezen, zowel op zichzelf, als in samenhang bezien, bieden geen aanknopingspunt op grond waarvan redelijkerwijs valt aan te nemen dat het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet. Ook overigens is zodanig aanknopingspunt niet aanwezig. Aan de omstandigheid dat eerder een bouwplan voor appartementengebouwen op het perceel is ontwikkeld, komt geen betekenis toe, omdat dat niet door vergunninghouder, maar door zijn rechtsvoorganger is gedaan. Evenmin is de royale omvang van het gebouw relevant. Het bestemmingsplan laat immers een woning van zodanige omvang en nog meer dan dat toe. Ook uit de indeling van het gebouw valt niet af te leiden dat gebruik voor een ongeoorloofd doel is beoogd. Niet valt in te zien dat dat redelijkerwijs zou kunnen worden afgeleid uit het aantal kamers, de grootte en de indeling daarvan, de breedte van de deuren, de open verbinding van die kamers met de daarbij behorende kleinere zijvertrekken en badkamers (met douche, zonder bad), of uit de omvang van de keuken, de aanwezigheid van een lift, een viertal bergingen en een parkeerkelder die plaats biedt voor het stallen van negen auto's. Uit de omstandigheid dat het hier verhoudingsgewijs een ongewoon royale eengezinswoning betreft, waarvan de meeste kamers een omvang hebben die voor een eenpersoonsappartement niet ongebruikelijk is, kan niet redelijkerwijs worden afgeleid dat een ander gebruik is beoogd. De enkele omstandigheid dat iets ongewoon of ongebruikelijk is of wordt gevonden, is niet relevant. Dat vergunninghouder met het bouwplan niettemin in werkelijkheid beoogt een appartementengebouw tot stand te brengen, in plaats van een vrijstaande eengezinswoning in twee woonlagen, strookt voorts niet met zijn schriftelijke verklaring op de door verweerder dienaangaande gestelde vraag. Ter zitting heeft hij bevestigd dat hij daarmee duidelijk heeft willen maken dat het bouwwerk is bedoeld voor gebruik als eengezinswoning en dat hij het als zodanig voor zichzelf en zijn gezin dat, inclusief zijn inwonende schoonmoeder, uit tien personen bestaat wil gebruiken. Wat de omvang van de parkeerkelder betreft, heeft vergunninghouder naar voren gebracht dat daarvoor is gekozen om zijn verzameling (antieke) automobielen, die bestaat uit acht exemplaren, binnen te kunnen stallen. 3.8. De conclusie is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M. Groverman als voorzitter, mr. F.H. de Vries en mr. M.J.P. Heijmans als rechters, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 7 januari 2009